Algemeen

Flintstones

By februari 6, 2015maart 8th, 2021Geen reacties

3 februari 2015

door Linde van Schuppen

Toen ik Jan Sleutels’ artikel over de Flintstones fallacy doornam besefte ik me dat ik flink gevormd ben door deze fallacy. Tussen mijn 11e en 13e jaar verloor ik mij in een boekenreeks genaamd ‘de Aardkinderen’ van Jean M. Auel. Tegenwoordig zou ik de boeken misschien als oudevrouwenlectuur afgedaan hebben – ze werden mij ook licht opgedrongen door mijn moeder – maar voor een 11-jarig meisje waren de met seks en plantkundige feiten doorspekte pillen van minimaal 1000 pagina’s per stuk een hele kluif. Ik onderhield een ambigue relatie met de boeken, waarin allerhande narigheid voorkwam, zoals verkrachting, verbanning en mammoetseks. De eerste keer dat ik in deel 1 van de reeks begon legde ik het boek na 850 pagina’s weg omdat de hoofdpersoon zich weer eens niet aan de regels had gehouden en daar de consequenties van zou moeten ondergaan: de tranen gutsten over mijn wangen en ik kon het niet meer aan. Een jaar later begon ik echter opnieuw en dit keer las ik de eerst 5 delen in 1 ruk uit.

De hoofdpersoon van het boek in kwestie, Ayla geheten, is een jonge vrouw met een avontuurlijke instelling die moet leren omgaan met de – soms letterlijke – beren op haar weg. Jullie denken nu vast: ah, ik begrijp he-le-maal dat je je daar als jong pubermeisje in verplaatst, dat spreekt voor zich. Er was echter ook een groot verschil tussen mij en Ayla. Terwijl zij in het Laat-Pleistoceen leefde en zich vooral bezighield met kuilen graven, verzon ik in 1999 dansjes op Milk Inc. en speelde met mijn Furby. Nu is Ayla in het boek eigenlijk best modern voor haar tijd, aangezien ze als homo sapiens sapiens – onze directe voorouder – wordt opgevoed door een groep aapachtige Neanderthalers. De Flintstones fallacy is hier tweeledig: niet alleen leek Ayla qua denken best op mij (vond ik ten minste), ze leek ook op de Neanderthalers die haar opvoedden. Het enige verschil tussen Ayla en haar primitievere pleegouders was dat ze alles net iets ‘beter’ deed: ze was slimmer, vredelievender, creatiever en ze had minder taboes. Dit beeld lijkt overeen te komen met hoe mensen vaak over onze voorouders denken: min of meer hetzelfde, maar net iets dommer en gewelddadiger. Naast de biologie, psychologie en de filosofie lijkt dus ook de (invloedrijke) literatuur zich schuldig te maken aan de Flintstones fallacy door alle mensachtigen eenzelfde soort bewustzijn toe te dichten. Een aanname die in de Flintstones fallacy verborgen ligt is dat evolutie zich vooral uit in de verdere
perfectionering van onze cognitieve vermogens in plaats van in een verandering in de vorm van die vermogens. Deze redenering lijkt voorbij te gaan aan het feit dat de ontwikkeling van onze denk-capaciteit automatisch ook een verandering in de vorm van ons denken betekent.

De aannames die inherent zijn aan de Flinstones fallacy hebben invloed op onze keuzes. Het feit dat Ayla alles beter wist en kon omdat haar brein verder ontwikkeld was, is wellicht de onbewuste reden dat ik filosofie ben gaan studeren – een betweterige bezigheid. Een projectie van het heden op het verleden diende voor mij als voorbeeld voor de toekomst. Laten we de denklijn van verleden naar heden naar toekomst verder trekken.

Als we kijken naar het heden, zien we dat het lichamelijke langzaam uitgevlakt wordt. Onze omgeving wordt er steeds beter op ingericht fysieke obstakels te kunnen vermijden. Dat is te zien in een efficiënte inrichting van de infrastructuur, maar ook in de digitalisering van onze samenleving. We hoeven niet meer naar de bank voor onze transacties, omdat we internetbankieren hebben. We hoeven ons niet meer naar onze vrienden te bewegen omdat we ze kunnen whatsappen. Sociale communicatie over de telefoon of internet is minder lichamelijk dan wanneer we elkaar in het café ontmoeten. Dit zijn maar een paar voorbeelden van hoe de wereld steeds meer lijkt te worden ingericht op onze cognitieve vermogens en hoe concreet fysieke handelingen steeds minder noodzakelijk worden om onze weg te vinden. Dit zorgt ervoor dat ons denken verandert: sinds de komst van internet kunnen we sneller schakelen tussen taken en ons ruimtelijk inzicht is toegenomen. We besteden steeds meer uit aan technologieën waardoor we minder beslag hoeven te leggen op ons geheugen. Cultuur en technologie zorgen ervoor dat we op een andere, misschien abstractere manier gaan denken en dit heeft invloed op onze cognitieve vermogens. Met behulp van die meer abstractere denkvermogens worden vervolgens steeds sneller nieuwe technieken ontwikkeld die ons verder “ontlichamen”. Waar leidt deze spiraal ons naartoe?

Als we niet willen vervallen in de Jetsons fallacy, het spiegelbeeld van de Flintstones fallacy waarbij we ervan uitgaan dat we in de toekomst op eenzelfde manier denken als we nu doen, zullen we ruimdenkend moeten zijn over onze toekomstige mede-mensen. Science fiction kan hier een uitkomst bieden. Films en boeken over de toekomst kunnen onze toekomst soms op een vreemde manier voorspellen door die te inspireren: zo lopen we nu met iPods die qua vormgeving flink wat weg hebben van de computers in Kubrick’s ‘2001: a Space Oddysey’. In het beroemde sciencefictionverhaal van Isaac Asimov, genaamd ‘The Last Question’, wordt een toekomst geschetst waarin de mensheid steeds meer planeten bevolkt, op zoek naar een uitkomst voor het ‘opraken’ van de energie in het heelal, iets dat begint met het sterven van de zon. Terwijl het verhaal vordert, evolueren de karakters – met de hulp van hun mee-evoluerende supercomputer – tot wezens die hun naam, identiteit en afzonderlijkheid verliezen, totdat ze samensmelten tot één groot allesomvattend bewustzijn dat, als het hele heelal is afgestorven, spreekt: “LET THERE BE LIGHT!”. Een mooi verhaal met een einde dat tot de verbeelding spreekt.

Dit is een zeer ruimdenkend beeld van hoe ons bewustzijn zich ontwikkelt aan de hand van cultuur en technologie, misschien wel iets te ruimdenkend. Deze toekomst zou namelijk van ons vragen onze lichamelijkheid in het geheel op te heffen, iets wat moeilijk voor te stellen is zonder een Cartesiaans geest-lichaam-dualisme te vooronderstellen. Desalniettemin moeten we een zeker uitvlakken van onze lichamelijke activiteiten serieus nemen als we naar de toekomst kijken, juist omdat onze psyche zo één is met ons lichaam. Een indicatie van het belang van ons lichaam voor onze mentale gezondheid is bijvoorbeeld dat lichamelijke beweging een bewezen therapie is tegen verschillende psychische aandoeningen. Veel psychische stoornissen worden gekenmerkt door een zich verwijderd voelen van het eigen lichaam en depressie is, in onze vervreemde, postmoderne maatschappij dan ook op weg om volksziekte nummer 1 te worden*. Maar de belangrijkste les die we, wat mij betreft, uit deze avond kunnen trekken is dat het interessante dingen kan opleveren om buiten ons huidige bewustzijn proberen te denken, ook al is dat heel erg moeilijk. Als we ons niet in de smalle gedachtegang van de Jetsons en de Flintstones willen verliezen, zullen we bij het schrijven van literatuur, het maken van film en het beoefenen van wetenschap en filosofie die zich op verleden of toekomst betrekt al ons voorstellingsvermogen en al onze fantasie moeten gebruiken.

(*: De Europese Commissie heeft voorspelt dat depressie in 2020 de grootste ziekteoorzaak in de westerse wereld zal zijn.)